Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0440

Datum uitspraak2002-03-21
Datum gepubliceerd2002-03-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000014-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummers: 24-000014-01 en 24-001184-99 Arrest d.d. 21 maart 2002 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, tegen de vonnissen van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden d.d. 21 december 2000 en d.d. 2 december 1999, in de strafzaken, oorspronkelijk onder de ressortsparketnummers 24-000014-01 en 24-001184-99 afzonderlijk in hoger beroep aangebracht, doch ter terechtzitting in hoger beroep gevoegd, hierna te noemen zaak A respectievelijk zaak B, tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte, mr S.O. Roosjen, advocaat te Groningen. De vonnissen waarvan beroep. De arrondissementsrechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormelde vonnissen d.d. 21 december 2000 en d.d. 2 december 1999 telkens op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, één en ander als in de vonnissen nader omschreven. Aanwending van de rechtsmiddelen. De verdachte is d.d. 29 december 2000 respectievelijk d.d. 7 december 1999 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde vonnissen in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn verdachte ter terechtzitting te verdedigen. Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 7 maart 2002 en op de onderzoeken in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing op het hoger beroep. Het hof zal de vonnissen, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen. Telastelegging. Aan dit arrest zijn gehecht fotokopieën van de inleidende dagvaardingen in de zaken A en B. In de inleidende dagvaarding in zaak A is de door de eerste rechter toegelaten wijziging aangebracht. De inhoud van de telasteleggingen in de zaken A (zoals gewijzigd) en B moet geacht worden hier te zijn overgenomen. Bewezenverklaring. zaak A: 1. hij in de periode van 13 augustus 1990 tot en met 8 juni 1992, te Veenwouden en te Luttelgeest, in de gemeente Noordoostpolder, meerdere malen met (zijn halfzuster) [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte meermalen zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht; 2.(primair) hij in de periode van 9 juni 1992 tot 1 januari 1996, te Veenwouden, meerdere malen met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, die bestond uit of mede bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte meermalen zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of de borsten van die [slachtoffer 1] betast; zaak B: 1. hij in de periode van 1 december 1991 tot en met 24 februari 1994, te Veenwouden, in de gemeente Dantumadeel, meerdere malen met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een handeling heeft gepleegd, die bestond uit of mede bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte telkens zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht; 2. hij in de periode van 25 februari 1994 tot en met 8 juni 1995, te Veenwouden, in de gemeente Dantumadeel, meerdere malen met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, die bestond uit of mede bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte telkens zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht. Het hof heeft in het hiervoor in zaak B sub 2 bewezenverklaarde voor "handeling" het woord "ontuchtige" ingelezen, nu dit door een kennelijke omissie niet in de telastelegging is opgenomen. De verdachte wordt door het herstel van deze omissie niet in zijn verdediging geschaad. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A sub 1 en 2 primair en in zaak B sub 1 en 2 meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie. Voor zover de raadsman met zijn betoog, zakelijk weergegeven, dat de telastelegging in zaak A sub 1 is gebaseerd op de tekst van artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht, zoals die geldt sinds 1 december 1991, terwijl de telastegelegde periode mede omvat het tijdvak van 1 januari 1990 tot 1 december 1991, toen een andere wettekst gold, heeft willen aanvoeren dat het in zaak A sub 1 telastegelegde feit, voor zover betrekking hebbend op de periode voor 1 december 1991, geen strafbaar feit kan opleveren, overweegt het hof het volgende. Artikel 244 (oud) van het Wetboek van Strafrecht bepaalde dat "hij die vleselijke gemeenschap heeft met een meisje beneden de leeftijd van twaalf jaren, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie". Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard, voor zover hier van belang, dat hij in de periode van 13 augustus 1990 tot en met 8 juni 1992 met (zijn halfzuster) [slachtoffer 1], die de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, meerdere malen een handeling heeft verricht, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte meermalen zijn, verdachtes, penis, in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht. Waar blijkens de wetsgeschiedenis bij de wijziging van artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht per 1 december 1991 geen sprake is geweest van gewijzigd inzicht van de wetgever in de strafwaardigheid van dit feit en het hiervoor bewezenverklaarde handelen in ieder geval ook inhoudt, dat er sprake was van vleselijke gemeenschap, levert het bewezenverklaarde handelen voor het tijdstip van 1 december 1991, het misdrijf op, zoals omschreven in artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht (oud) op. Het hof verwerpt derhalve het verweer. Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op de misdrijven: in zaak A: 1. (periode van 13 augustus 1990 tot 1 december 1991) Vleselijke gemeenschap hebben met een meisje beneden de leeftijd van twaalf jaren, meermalen gepleegd, en (periode van 1 december 1991 tot en met 8 juni 1992) Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd; 2. (primair) Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd; in zaak B: 1. Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd; 2. Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd. Strafbaarheid. Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Strafmotivering. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot gevangenisstraffen van 15 maanden (zaak A) respectievelijk 30 maanden (zaak B). De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 44 maanden. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft zich gedurende een reeks van jaren schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van twee minderjarige halfzusters van verdachte. Voor dergelijke aantastingen van de lichamelijke integriteit komt, overeenkomstig de bij het hof gebruikelijke maatstaven, alleen een vrijheidsbenemende straf van zeer lange duur in aanmerking. In het geval van [slachtoffer 1] heeft het misbruik bijna vijfeneenhalf jaar geduurd. Gedurende deze periode, waarin zij aanvankelijk nog geen twaalf jaren oud was en later nog geen zestien jaren oud was, heeft verdachte meerdere malen zijn penis in de vagina van [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of de borsten van die [slachtoffer 1] betast. In het geval van [slachtoffer 2] duurde het misbruik drieëneenhalf jaar. Ook gedurende deze periode was het slachtoffer aanvankelijk nog geen twaalf jaren oud en later nog geen zestien jaren oud. De handelingen die verdachte verrichtte bestonden uit het duwen/brengen van de penis van verdachte in de anus van [slachtoffer 2]. Voor beide slachtoffers geldt dat zij bij verdachte (en diens vrouw) woonden. Gedragingen als de onderhavige brengen, naar algemeen bekend is, ernstige schade toe aan de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van de slachtoffers. Hetgeen het hof bekend is geworden omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte - in het dossier bevindt zich een aantal rapportages van oudere datum, alsmede een recenter rapport van de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Arnhem d.d. 21 juni 2000 -, geeft geen aanleiding om de op te leggen straf te matigen. Dat geldt evenzo voor de door de raadsman aangevoerde omstandigheden, dat de feiten reeds enige tijd geleden zijn begaan en dat de artikelen 63 en 63a van het Wetboek van Strafrecht dienen te worden toegepast. Onder voormelde omstandigheden is een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren passend. Het hof is daarbij -eenparig- van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straffen, in gezamenlijkheid beschouwd, evenals de door de advocaat-generaal gevorderde straf, onvoldoende recht doen aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, een en ander zoals hiervoor overwogen. Toepassing van wetsartikelen. Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63, 63a, 244 (oud), 244 en 245 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak. HET HOF, RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt de vonnissen, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende: verklaart het verdachte als voormeld in zaak A sub 1 en 2 primair en in zaak B sub 1 en 2 telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaren; beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A sub 1 en 2 primair en in zaak B sub 1 en 2 meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij. Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Kalsbeek, voorzitter, Koolschijn en Harteveld, in tegenwoordigheid van mr. Hiemstra als griffier, zijnde mr. Harteveld voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.